Kuti |
Ontmoeting op het heilige veld
Midden op het veld in Kuti tref ik een jonge Tibetaanse man die met zijn kinderen zit te spelen. Dit is heilig grond voor Tibetanen. Zij komen hier met hun kinderen omdat de plek hen gezond zou maken. Daarom wordt hier ook niet gebouwd. In de tijd van mijn vader werden hier de te verhandelen schapen gestald.
Ik spreek de man aan. Hij heet Narno en blijkt meer over de tempel te weten. Volgens hem staat hij ergens halverwege de heuvel achter het grasveld. Zijn moeder weet meer. Ze heeft mijn vader gekend, maar ze is niet thuis.
Dan komt een oude vrouw in kleurige Tibetaanse kleding aangelopen. Ze woont in dezelfde straat waar eens het huis van mijn vader stond. Ze weet te vertellen dat mijn vader een lange, brede man was en maakt er grootse armgebaren bij. Ze vertelt dat mijn vader een van de belangrijkste personen van Kuti was, en een respectabel mens.
En wie ben ik dan wel? ‘Ben ik die jongen die hier met mijn vader kwam toen ik net zo oud was als die kleine daar op het gras?’ vraagt ze.
‘Nee,’ zeg ik. ‘Dat was mijn oudste broer. Ik ben de jongste, kancha.’
‘O!’ Ze lacht.
Chinng Nibhu & Kushan
Naast de plek waar het huis van mijn vader heeft gestaan staat een oud uitziend huis waar een oud Tibetaanse echtpaar woont. Ze hebben mijn vader gekend. We lopen daarom de stenen trap op naar binnen, waar het daglicht van het enige raam in de ruimte een diffuus licht verspreidt. Het is er schemerdonker.
Op de bank ligt een oude, tanig uitziende man die onophoudelijk een gebedswiel ronddraait. Hij heet Chinng Nhibu. Zijn vrouw Kushan zit een stukje verderop op de bank. Zij draait af en toe aan een gebedswiel dat op tafel staat.
Ze blijken voor mijn vader te hebben gewerkt en herinneren hem als lang en breed. De tempel staat er niet meer, vertellen ze. Hij heeft volgens hen niet op deze plek gestaan, maar verderop in de straat, meer naar het nieuwe gedeelte van de stad toe. Daar staat nu een hele rij winkels en restaurants.
Het echtpaar vertelt uitgebreid over mijn vader, dat hij Dashain bij hen vierde als hij in Kuti was en dat ze hem vaak in Nepal bezochten. Om in 1956 aan de Chinezen te ontkomen vluchtten ze naar Kodari, net over de grens in Nepal. Daar hoorden ze na enige tijd dat het goed ging in hun stad. Ze besloten terug te keren.
De Chinezen hadden alle oude, kriskras gebouwde huizen gesloopt en er volgens een stadsplan een gestructureerde stad gebouwd met brede, betonnen wegen. Alle grond was eerlijk verdeeld, zodat er geen onderscheid meer was tussen rijk en arm. Vooral de armen waren gelukkig, want ze hadden in hun leven nooit zo’n huis kunnen bouwen, ook al zouden ze keihard werken. Nu ontvangt het echtpaar op hun oude dag een pensioen van China. Ze zijn materialistisch gelukkig, maar ze kennen geen vrijheid. Ze zouden graag Nepal en de Dalai Lama in India bezoeken, maar een paspoort is te duur. Ze kunnen nergens heen en voelen zich opgesloten. Het is een treurig verhaal van twee oude mensen.
Kom alles te weten over Sher's leven